buuf
Uiterlijk
- buuf
- (verkorting) van buurvrouw zn met elisie van de r-klank
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buuf | buufs bufen |
verkleinwoord | buufje (bufie) |
buufjes (bufies) |
de buuf v
- (informeel) vrouw die in een naastgelegen huis woont
- Onze buurvrouw in Nijmegen had de naam alles op de pof te kopen. “Buuf leeft op de lat,” zeiden de buren verderop dan weer, die zelf ook geen cent te makken hadden. [1]
- Het woord buuf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "buuf" herkend door:
61 % | van de Nederlanders; |
6 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Heijden, A.F.T. van der"Lof der Roddelzucht" in: De Revisor. jrg. 22 nr. 6 (december 1995) Em. Querido's Uitgeverij, Amsterdam; p. 67; geraadpleegd 2018-07-13
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Verkorting in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Informeel in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 61 %
- Prevalentie Vlaanderen 6 %