busschutter

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Een busschutter schiet met zijn haakbus.
Uitspraak
Woordafbreking
  • bus·schut·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord busschutter busschutters
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de busschutterm

  1. (militair) (geschiedenis) soldaat bewapend met een primitief vuurwapen
      Verder richtte hij in 1471 - wederom naar het voorbeeld, 25 jaren vroeger door Karel VII van Frankrijk gegeven - zijn ‘benden van ordonnantie’ in, een goed betaald staand leger van ruiters en voetknechten, allen vrijwilligers, vooral uit den Nederlandschen adel getrokken. Deze benden waren verdeeld in ‘compagnieën’, die weder in tien ‘dizaines’ vervielen; de ‘dizaine’ omvatte 2 ‘chambres’, de ‘chambre’ zes ‘lansen’, de ‘lans’ drie ruiters en zes voetknechten; van de ruiters was er een ‘homme d'armes’, een page en een knaap, de voetknechten waren drie boogschutters, een armborstschutter, een busschutter en een piekenier.[2]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 26 mei 2021 Weblink bron
    P.J. Blok
    “Geschiedenis van het Nederlandsche volk. Deel 1.”, 3e druk (1923), A.W. Sijthoff, Leiden, p. 552