busschutters

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bus·schut·ters
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de busschuttersmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord busschutter
     De bezetting was uitgebreid met een aantal busschutters en hellebaardiers, de Markt werd door een sterke wacht bewaakt en men kreeg althans het geruststellende gevoel, dat het gepeupel, als het kwaad in het schild mocht voeren, gemakkelijk in bedwang zou kunnen worden gehouden.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 26 mei 2021 Weblink bron
    Maurits Dekker
    “Oranje en de opstand der Nederlanders.” (1935), Em. Querido's Uitgevers-Mij, Amsterdam, p. 269 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren op Wikipedia