binnengaan

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bin·nen·gaan
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
binnengaan
ging binnen
binnengegaan
klasse 7 volledig

Werkwoord

binnengaan

  1. ergatief ergens in gaan
    • Zij waren gisteren die winkel binnengegaan om een kijkje te nemen. 
     Er kon geen sprake van zijn dat ze haar kleine woonkamer op de benedenverdieping binnen konden gaan, laat staan de keuken, met opluchting stelde hij vast dat het symbolische theedrinken al een gepasseerd station was omdat ze direct naar de slaapkamer boven gingen.[1]
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Blauwe ster” (2016), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044628265
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be