binnen

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
  vnw. bijw.
  voorzetselbijwoord     binnen  
 persoonlijk     erbinnen  
aanwijz.   nabij     hierbinnen  
  veraf     daarbinnen  
  vragend/betrekk.     waarbinnen  


Woordafbreking
  • bin·nen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bijwoord van plaats’ voor het eerst aangetroffen in 1201 [1]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: binnen
Oudnederlands: binnan
  • met het voorvoegsel be- (2)
  • Verwant in Noordzee-Germaans:
West: Duits: binnen, Fries: binnen (Oudfries: binna)
Oost: Gotisch: innana

Bijwoord

binnen

  1. prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord hierbinnen
    • Hier liggen maar twee straten binnen. 
  2. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord binnenkomen
  3. een tijdspanne die korter is dan de genoemde tijd
     Na een gigantische knal vlak boven ons hoofd stonden de stoere jonge gasten binnen tien seconden ook binnen. Zelfs zij waren zich rot geschrokken van de klap, en beseften dat het nu menens was.[2]
    • Hij kwam de kamer binnen. 
  4. te binnen schieten: herinneren
    • Het schoot me nog net op tijd te binnen dat ik nog een afspraak had. 
  5. van binnen: aan de binnenkant, in jezelf
    • De dikke, ruwe man was van binnen eigenlijk een heel lieve man. 
    • Het prachtige huis was van binnen een ruïne. 
Antoniemen

Voorzetsel

binnen

  1. in een bepaald bestek of ruimte
    • Deze straat ligt binnen de grachtengordel. 
  2. in een bepaalde tijd
    • wij verwachten binnen een week uitsluitsel over deze kwestie 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Binnen zijn
zoveel verdiend hebben dat iemand niet meer hoeft te werken
  • De aap binnen hebben
het geld ontvangen hebben
  • Het paard van Troje binnen halen
Ongemerkt de vijand binnen halen
  • Voor de bui binnen zijn
voordat het slecht werd genoeg verdiend hebben
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen