bewaker
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·wa·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bewaker | bewakers |
verkleinwoord | bewakertje | bewakertjes |
Zelfstandig naamwoord
bewaker m
- (beroep) een persoon die toezicht houdt op de veiligheid van iets of iemand
- De bewaker liet ons niet door de poort gaan.
- ▸ 'De bewakers waren in de westelijke vleugel vanwege een echtelijke ruzie die uit de hand dreigde te lopen,' antwoordde Kiriakos meteen.[1]
- ▸ Dan kwam je nooit langs de spiedende ogen van de bewakers die standaard bij de hotelingang stonden. Ze gingen zitten op een terrasje met uitzicht op de ingang van het hotel.[1]
- (beroep) een persoon die ervoor zorgt dat gevangenen niet ontsnappen, cipier, gevangenbewaarder
- De bewaker was de mannen aan het tellen.
Synoniemen
- [2] bewaarder
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
- mannelijke vorm van bewaakster
Vertalingen
1. een persoon die toezicht houdt op de veiligheid van iets of iemand
2. een persoon die ervoor zorgt dat gevangenen niet ontsnappen, cipier, gevangenbewaarder
Gangbaarheid
- Het woord bewaker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "bewaker" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ 1,0 1,1 “ (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be