bagatel
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ba·ga·tel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kleinigheid’ voor het eerst aangetroffen in 1631 [1]
- Via het Franse bagatelle en het Italiaanse bagattella van het Latijnse baca (bes).
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bagatel | bagatellen |
verkleinwoord | bagatelletje | bagatelletjes |
Zelfstandig naamwoord
- iets van geringe betekenis of waarde
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
- kleinigheid, nietigheid, futiliteit, trivialiteit, onbeduidendheid, onbenulligheid, beuzelarij, wissewasje
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord bagatel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "bagatel" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[2] |