bagatelliseren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·ga·tel·li·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bagatelliseren
bagatelliseerde
gebagatelliseerd
zwak -d volledig

Werkwoord

bagatelliseren

  1. overgankelijk iets ernstigs onbelangrijk doen voorkomen
    • Het bagatelliseren van de holocaust is wettelijk verboden. 
    • De minister bagatelliseerde de problemen. 
     Ze moest iets bedenken waarmee ze deze overkill kon bagatelliseren.[1]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen