badjas

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bad·jas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord badjas badjassen
verkleinwoord badjasje badjasjes

Zelfstandig naamwoord

de badjasv / m

  1. (kleding) jas die over de badkleding wordt gedragen of wordt gedragen als ochtendjas
     Ze stapte uit bed en glipte in een badjas.[1]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen