attest
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- at·test
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘getuigschrift’ voor het eerst aangetroffen in 1786 [1]
- Verkorting van attestatie. [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | attest | attesten |
verkleinwoord | attestje | attestjes |
Zelfstandig naamwoord
het attest o
- schriftelijk bewijs
- De sporter heeft een medisch attest voor het middel waarvan sporen werden aangetroffen bij de dopingcontrole.
Verwante begrippen
Hyponiemen
|
Vertalingen
1. schriftelijk bewijs
Gangbaarheid
- Het woord attest staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "attest" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "attest" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ attest op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be