alibi
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Inhoud
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ali·bi
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘het aanwezig-zijn elders’ voor het eerst aangetroffen in 1510 [1]
- uit het Latijn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | alibi | alibi's |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
alibi o
- (juridisch) het kunnen aantonen dat men elders was tijdens het zich voltrekken van een misdaad, waardoor men uitgesloten kan worden van beschuldiging
- Aan zijn alibi kan niet getornd worden.
Vertalingen
1. het kunnen aantonen dat men elders was tijdens het zich voltrekken van een misdaad, waardoor men uitgesloten kan worden van beschuldiging
Gangbaarheid
- Het woord alibi staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'alibi' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.