albast
Uiterlijk
- al·bast
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘gipssoort’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
- uit het Latijn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | albast | - |
verkleinwoord | - | - |
het albast o
- (mineraal) een benaming van twee verschillende mineralen: gips en calciet (of seleniet)
- ▸ Honderden jaren lang hadden ze zich daar beziggehouden met de teelt van druiven en zijderupsen en het uithakken van het albast en het slangesteen waarmee mijn vader werkte.[3]
- Het woord albast staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "albast" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "albast" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ albast op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Victoria Holt“De Engelse gouvernante” (1981), Saga, ISBN 9788726484823
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be