Naar inhoud springen

afreizen

Uit WikiWoordenboek
Versie door Snorrebot (overleg | bijdragen) op 13 jun 2019 om 00:47 (→‎top: vervanging sjabloon samenstelling)
  • af·rei·zen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afreizen
reisde af
afgereisd
zwak -d volledig

afreizen

  1. ergatief een plaats verlaten om aan een reis te beginnen
    • Hij is vanmorgen afgereisd naar Kopenhagen. 
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be