afloop
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: afloop (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈɑflop/, /ˈɑfloʊ̯p/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈɑfloːp/
Woordafbreking
- af·loop
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afloop | aflopen |
verkleinwoord | afloopje | afloopjes |
Zelfstandig naamwoord
afloop m
- einde
- Gelukkig had het verhaal een goede afloop.
- resultaat, uitkomst
- De gunstige afloop van de cursus leidde tot het behalen van het diploma.
- ontknoping
- Vroeger was er altijd een goede afloop van een verhaal, tegenwoordig mag een roman een open einde of zelfs een slechte afloop hebben.
- expiratie
- de afloop van een contract
- afvoerbuis van bijvoorbeeld een lavabo
- Rand rond een drukwerk die afgesneden gaat worden
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- afloopdag, afloopdatum, afloopkraan, afloopleiding, aflooplijn, afloopmaand, afloopstok, aflooptemperatuur, aflooptermijn, afloper
Vertalingen
1. einde
4. expiratie
5. afvoerbuis
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aflopen |
afloop
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aflopen
- ... dat ik afloop.
Gangbaarheid
- Het woord afloop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afloop" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Bezieldheid: niet geanimeerd
- Metadomein: abstract
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %