Naar inhoud springen

aanbidding

Uit WikiWoordenboek
De aanbidding der Wijzen
door Albrecht Dürer
  • aan·bid·ding
enkelvoud meervoud
naamwoord aanbidding aanbiddingen
verkleinwoord aanbiddinkje aanbiddinkjes

deaanbiddingv

  1. (religie) een verering, een eerbiedvolle bewondering, adoratie
     In alle tijdperken voor het onze heerste de overtuiging dat ons leven voor minstens de helft werd bepaald door goden of geesten, die door middel van gebeden en offers konden worden beïnvloed en die complexe vormen van aanbidding en onderwerping verlangden.[2]
     Waarheid werd. Fabels gelijk feiten. Koeien waren geiten. Hoeren echte nonnen. Ik lachte als ik huilde. Stompte een liefkozing. Veinsde mijn aanbidding. Beproefde en verruilde 'Wel' was niet, of nooit 'Nee' was hou je groot. Vriendschap was je dood. Liefde werd gekooid. De doodsteek kwam van buiten. Niemand had het door. Hij volgde blind haar spoor. Vergruisde alle ruiten. Ik scheur de bladzijde uit het schrift en knijp hem tot een prop.[3]
94 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Hoe overleef ik de moderne wereld” (2022), Atlas Contact op Wikipedia, ISBN 9789045045979
  3. Ronald Giphart e.a.
    “Een familie en een Griekse god” (2023), The House of Books, ISBN 9789044366471
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud meervoud
naamwoord aanbidding -

aanbidding

  1. aanbidding