aanbidden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·bid·den
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
aanbidden aanbiddend
aanbidding aanbeden
aanbidder aanbiddelijk
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanbidden
an.'bɪ.də(n)
aanbad
an.'bɑt
aanbeden
an.'be.də(n)
klasse 5 volledig

Werkwoord

aanbidden

  1. overgankelijk (religie) vereren van een god of heilige door daar een gebed aan te richten
  2. overgankelijk (figuurlijk) een persoon op hogere waarde inschatten
    • Sporthelden worden door veel mensen aanbeden. 
    • Vrouwen worden door hun mannen aanbeden. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen