aadler

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aad·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aadler aadlers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aadlerm

  1. (dichterlijk) (verouderd) grote, havikachtige roofvogel, als symbool van verheven macht
      Vaak hoort ge in dezen tijd een stoute dichtvlucht roemen:
    De poëzie stijge als een aadler steil omhoog,
    En waar ze, in lager sfeer, zich meer bij de aard bewoog,
    Men zal haar, noode erkend, ten voet des zangbergs doemen.
    [1]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 29 maart 2023 Weblink bron
    Hasebroek
    Winterbloemen : Hooge poëzie in:
    Willem van den Berg & Piet Couttenier
    Alles is taal geworden. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1800-1900., 2de druk (2016), Bert Bakker, Amsterdam, ISBN 9789035133594, p. 514