Sandale

Uit WikiWoordenboek

Duits

enkelvoud meervoud
nominatief die Sandale die Sandalen
genitief der Sandale der Sandalen
datief der Sandale den Sandalen
accusatief die Sandale die Sandalen

Zelfstandig naamwoord

Sandale v

  1. (schoeisel) sandaal
    «Ich habe mir diesen Sommer neue Sandalen gekauft.»
    Ik heb me deze zomer nieuwe sandalen gekocht.