Apfelkuchen

Duits

Uitspraak

• Geluid:  Apfelkuchen    (hulp, bestand)
• Geluid:  Apfelkuchen    (hulp, bestand)
• IPA: /ˈapfl̩kuːχn̩/, (duidelijk uitgesproken) /ˈapfəlkuːχən/

Woordafbreking

• Ap·fel·ku·chen

Woordherkomst en -opbouw

• Samenstelling van Apfel en Kuchen.

Zelfstandig naamwoord

Apfelkuchen m

1. appeltaart

   «Apfelkuchen bäckt man am besten mit säuerlichen, festen Äpfeln.»

   Appeltaarten bakt men het best met zurige, vaste appels.

Verbuiging

	enkelvoud	meervoud
nominatief	der Apfelkuchen	die Apfelkuchen
genitief	des Apfelkuchens	der Apfelkuchen
datief	dem Apfelkuchen	den Apfelkuchen
accusatief	den Apfelkuchen	die Apfelkuchen

Antoniemen

• Apfelstrudel

Hyperoniemen

• Kuchen, Obstkuchen