syncen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van syncen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		syncen			te syncen
	toekomend		zullen syncen			te zullen syncen
voltooid	tegenwoordig		hebben gesynct			te hebben gesynct
	toekomend		gesynct zullen hebben			gesynct te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	syncend		gesynct			ev. sync	mv. verouderd synct	synce
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	sync	synct	synct	synct	synct	syncen	syncen	syncen
verleden (o.v.t.)	syncte	syncte	syncte	syncte	syncte	syncten	syncten	syncten
toekomend (o.t.t.t.)	zal syncen	zult/zal syncen	zult/zal syncen	zult syncen	zal syncen	zullen syncen	zullen syncen	zullen syncen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou syncen	zou syncen	zou(dt) syncen	zoudt syncen	zou syncen	zouden syncen	zouden syncen	zouden syncen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gesynct	hebt gesynct	hebt/heeft gesynct	hebt gesynct	heeft gesynct	hebben gesynct	hebben gesynct	hebben gesynct
verleden (v.v.t.)	had gesynct	had gesynct	had gesynct	hadt gesynct	had gesynct	hadden gesynct	hadden gesynct	hadden gesynct
toekomend (v.t.t.t.)	zal gesynct hebben	zal/zult gesynct hebben	zult/zal gesynct hebben	zult gesynct hebben	zal gesynct hebben	zullen gesynct hebben	zullen gesynct hebben	zullen gesynct hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gesynct hebben	zou gesynct hebben	zou/zoudt gesynct hebben	zoudt gesynct hebben	zou gesynct hebben	zouden gesynct hebben	zouden gesynct hebben	zouden gesynct hebben