sync

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sync

Werkwoord

vervoeging van
syncen

sync

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van syncen
    • Ik sync. 
  2. gebiedende wijs van syncen
    • Sync! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van syncen
    • Sync je? 


Engels

Uitspraak
Woordafbreking
  • sync
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
sync syncs

Zelfstandig naamwoord

sync

  1. synchronisatie, gelijkop (doen) verlopen van processen die elkaar beïnvloeden, ontbreken van storende tijdsverschillen
  2. (muziek) harmonie
Uitdrukkingen en gezegden
  1. «in sync»
    harmonieus, gelijkopgaand
vervoeging
onbepaalde wijs to  sync 
he/she/it  syncs 
verleden tijd  synced 
voltooid
deelwoord
 synced 
onvoltooid
deelwoord
 syncing 
gebiedende wijs  sync 

Werkwoord

sync

  1. synchroniseren, syncen, gelijkop laten verlopen van processen die elkaar beïnvloeden, tegengaan van tijdsverschil