schandaliseren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van schandaliseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | schandaliseren | te schandaliseren | ||||||||
toekomend | zullen schandaliseren | te zullen schandaliseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geschandaliseerd | te hebben geschandaliseerd | ||||||||
toekomend | geschandaliseerd zullen hebben | geschandaliseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
schandaliserend | geschandaliseerd | ev. schandaliseer |
mv. verouderd schandaliseert |
schandalisere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | schandaliseer | schandaliseert | schandaliseert | schandaliseert | schandaliseert | schandaliseren | schandaliseren | schandaliseren | |||
verleden (o.v.t.) | schandaliseerde | schandaliseerde | schandaliseerde | schandaliseerde | schandaliseerde | schandaliseerden | schandaliseerden | schandaliseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal schandaliseren | zult/zal schandaliseren | zult/zal schandaliseren | zult schandaliseren | zal schandaliseren | zullen schandaliseren | zullen schandaliseren | zullen schandaliseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou schandaliseren | zou schandaliseren | zou(dt) schandaliseren | zoudt schandaliseren | zou schandaliseren | zouden schandaliseren | zouden schandaliseren | zouden schandaliseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geschandaliseerd | hebt geschandaliseerd | hebt/heeft geschandaliseerd | hebt geschandaliseerd | heeft geschandaliseerd | hebben geschandaliseerd | hebben geschandaliseerd | hebben geschandaliseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geschandaliseerd | had geschandaliseerd | had geschandaliseerd | hadt geschandaliseerd | had geschandaliseerd | hadden geschandaliseerd | hadden geschandaliseerd | hadden geschandaliseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geschandaliseerd hebben | zal/zult geschandaliseerd hebben | zult/zal geschandaliseerd hebben | zult geschandaliseerd hebben | zal geschandaliseerd hebben | zullen geschandaliseerd hebben | zullen geschandaliseerd hebben | zullen geschandaliseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geschandaliseerd hebben | zou geschandaliseerd hebben | zou/zoudt geschandaliseerd hebben | zoudt geschandaliseerd hebben | zou geschandaliseerd hebben | zouden geschandaliseerd hebben | zouden geschandaliseerd hebben | zouden geschandaliseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geschandaliseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geschandaliseerd | er is geschandaliseerd | |||||||||
verleden | er werd geschandaliseerd | er was geschandaliseerd | |||||||||
toekomend | er zal geschandaliseerd worden | er zal geschandaliseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geschandaliseerd worden | er zou geschandaliseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geschandaliseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geschandaliseerd worden | geschandaliseerd te worden | ||||||||
toekomend | geschandaliseerd zullen worden | geschandaliseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geschandaliseerd zijn | geschandaliseerd te zijn | ||||||||
toekomend | geschandaliseerd zullen zijn | geschandaliseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geschandaliseerd | wordt geschandaliseerd | wordt geschandaliseerd | wordt geschandaliseerd | wordt geschandaliseerd | worden geschandaliseerd | worden geschandaliseerd | worden geschandaliseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geschandaliseerd | werd geschandaliseerd | werd geschandaliseerd | werdt geschandaliseerd | werd geschandaliseerd | werden geschandaliseerd | werden geschandaliseerd | werden geschandaliseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geschandaliseerd worden | zult geschandaliseerd worden | zult geschandaliseerd worden | zult geschandaliseerd worden | zal geschandaliseerd worden | zullen geschandaliseerd worden | zullen geschandaliseerd worden | zullen geschandaliseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geschandaliseerd worden | zou geschandaliseerd worden | zou/zoudt geschandaliseerd worden | zoudt geschandaliseerd worden | zou geschandaliseerd worden | zouden geschandaliseerd worden | zouden geschandaliseerd worden | zouden geschandaliseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geschandaliseerd | bent geschandaliseerd | bent/is geschandaliseerd | zijt geschandaliseerd | is geschandaliseerd | zijn geschandaliseerd | zijn geschandaliseerd | zijn geschandaliseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geschandaliseerd | was geschandaliseerd | was geschandaliseerd | waart geschandaliseerd | was geschandaliseerd | waren geschandaliseerd | waren geschandaliseerd | waren geschandaliseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geschandaliseerd zijn | zult geschandaliseerd zijn | zult geschandaliseerd zijn | zult geschandaliseerd zijn | zal geschandaliseerd zijn | zullen geschandaliseerd zijn | zullen geschandaliseerd zijn | zullen geschandaliseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geschandaliseerd zijn | zou geschandaliseerd zijn | zou/zoudt geschandaliseerd zijn | zoudt geschandaliseerd zijn | zou geschandaliseerd zijn | zouden geschandaliseerd zijn | zouden geschandaliseerd zijn | zouden geschandaliseerd zijn |