ruimen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rui·men
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ruimen
ruimde
geruimd
zwak -d volledig

Werkwoord

ruimen

  1. overgankelijk iets leeg- of schoonmaken
    • De bedorven lading werd geruimd door deze overboord te zetten. 
  2. overgankelijk leegmaken van een graf na een zeker aantal jaren
    • Die graven worden na 35 jaar geruimd. 
  3. overgankelijk (veeteelt) alle dieren uit een veestapel doodmaken en hun kadavers vernietigen als maatregel bij een uitbraak van besmettelijke ziekten
  4. ergatief (scheepvaart) (van wind) geleidelijk van richting veranderen, met de wijzers van de klok mee
    • Op het noordelijk halfrond gaat de wind ruimen bij het naderen van een hogedrukgebied. 
Hyponiemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de ruimenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord ruim

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Meer informatie