legaliseren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van legaliseren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		legaliseren			te legaliseren
	toekomend		zullen legaliseren			te zullen legaliseren
voltooid	tegenwoordig		hebben gelegaliseerd			te hebben gelegaliseerd
	toekomend		gelegaliseerd zullen hebben			gelegaliseerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	legaliserend		gelegaliseerd			ev. legaliseer	mv. verouderd legaliseert	legalisere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	legaliseer	legaliseert	legaliseert	legaliseert	legaliseert	legaliseren	legaliseren	legaliseren
verleden (o.v.t.)	legaliseerde	legaliseerde	legaliseerde	legaliseerde	legaliseerde	legaliseerden	legaliseerden	legaliseerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal legaliseren	zult/zal legaliseren	zult/zal legaliseren	zult legaliseren	zal legaliseren	zullen legaliseren	zullen legaliseren	zullen legaliseren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou legaliseren	zou legaliseren	zou(dt) legaliseren	zoudt legaliseren	zou legaliseren	zouden legaliseren	zouden legaliseren	zouden legaliseren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gelegaliseerd	hebt gelegaliseerd	hebt/heeft gelegaliseerd	hebt gelegaliseerd	heeft gelegaliseerd	hebben gelegaliseerd	hebben gelegaliseerd	hebben gelegaliseerd
verleden (v.v.t.)	had gelegaliseerd	had gelegaliseerd	had gelegaliseerd	hadt gelegaliseerd	had gelegaliseerd	hadden gelegaliseerd	hadden gelegaliseerd	hadden gelegaliseerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gelegaliseerd hebben	zal/zult gelegaliseerd hebben	zult/zal gelegaliseerd hebben	zult gelegaliseerd hebben	zal gelegaliseerd hebben	zullen gelegaliseerd hebben	zullen gelegaliseerd hebben	zullen gelegaliseerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gelegaliseerd hebben	zou gelegaliseerd hebben	zou/zoudt gelegaliseerd hebben	zoudt gelegaliseerd hebben	zou gelegaliseerd hebben	zouden gelegaliseerd hebben	zouden gelegaliseerd hebben	zouden gelegaliseerd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gelegaliseerd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gelegaliseerd				er is gelegaliseerd
verleden	er werd gelegaliseerd				er was gelegaliseerd
toekomend	er zal gelegaliseerd worden				er zal gelegaliseerd zijn
voorwaardelijk	er zou gelegaliseerd worden				er zou gelegaliseerd zijn
lijdende vorm gelegaliseerd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		gelegaliseerd worden			gelegaliseerd te worden
	toekomend		gelegaliseerd zullen worden			gelegaliseerd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		gelegaliseerd zijn			gelegaliseerd te zijn
	toekomend		gelegaliseerd zullen zijn			gelegaliseerd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	—	—	—	—	wordt gelegaliseerd	—	—	worden gelegaliseerd
verleden (o.v.t.)	—	—	—	—	werd gelegaliseerd	—	—	werden gelegaliseerd
toekomend (o.t.t.t.)	—	—	—	—	zal gelegaliseerd worden	—	—	zullen gelegaliseerd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	—	—	—	—	zou gelegaliseerd worden	—	—	zouden gelegaliseerd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	—	—	—	—	is gelegaliseerd	—	—	zijn gelegaliseerd
verleden (v.v.t.)	—	—	—	—	was gelegaliseerd	—	—	waren gelegaliseerd
toekomend (v.t.t.t.)	—	—	—	—	zal gelegaliseerd zijn	—	—	zullen gelegaliseerd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	—	—	—	—	zou gelegaliseerd zijn	—	—	zouden gelegaliseerd zijn