koesteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van koesteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | koesteren | te koesteren | ||||||||
toekomend | zullen koesteren | te zullen koesteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gekoesterd | te hebben gekoesterd | ||||||||
toekomend | gekoesterd zullen hebben | gekoesterd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
koesterend | gekoesterd | ev. koester |
mv. verouderd koestert |
koestere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | koester | koestert | koestert | koestert | koestert | koesteren | koesteren | koesteren | |||
verleden (o.v.t.) | koesterde | koesterde | koesterde | koesterde | koesterde | koesterden | koesterden | koesterden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal koesteren | zult/zal koesteren | zult/zal koesteren | zult koesteren | zal koesteren | zullen koesteren | zullen koesteren | zullen koesteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou koesteren | zou koesteren | zou(dt) koesteren | zoudt koesteren | zou koesteren | zouden koesteren | zouden koesteren | zouden koesteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gekoesterd | hebt gekoesterd | hebt/heeft gekoesterd | hebt gekoesterd | heeft gekoesterd | hebben gekoesterd | hebben gekoesterd | hebben gekoesterd | |||
verleden (v.v.t.) | had gekoesterd | had gekoesterd | had gekoesterd | hadt gekoesterd | had gekoesterd | hadden gekoesterd | hadden gekoesterd | hadden gekoesterd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekoesterd hebben | zal/zult gekoesterd hebben | zult/zal gekoesterd hebben | zult gekoesterd hebben | zal gekoesterd hebben | zullen gekoesterd hebben | zullen gekoesterd hebben | zullen gekoesterd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekoesterd hebben | zou gekoesterd hebben | zou/zoudt gekoesterd hebben | zoudt gekoesterd hebben | zou gekoesterd hebben | zouden gekoesterd hebben | zouden gekoesterd hebben | zouden gekoesterd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gekoesterd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gekoesterd | er is gekoesterd | |||||||||
verleden | er werd gekoesterd | er was gekoesterd | |||||||||
toekomend | er zal gekoesterd worden | er zal gekoesterd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gekoesterd worden | er zou gekoesterd zijn | |||||||||
lijdende vorm gekoesterd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gekoesterd worden | gekoesterd te worden | ||||||||
toekomend | gekoesterd zullen worden | gekoesterd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gekoesterd zijn | gekoesterd te zijn | ||||||||
toekomend | gekoesterd zullen zijn | gekoesterd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gekoesterd | wordt gekoesterd | wordt gekoesterd | wordt gekoesterd | wordt gekoesterd | worden gekoesterd | worden gekoesterd | worden gekoesterd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gekoesterd | werd gekoesterd | werd gekoesterd | werdt gekoesterd | werd gekoesterd | werden gekoesterd | werden gekoesterd | werden gekoesterd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gekoesterd worden | zult gekoesterd worden | zult gekoesterd worden | zult gekoesterd worden | zal gekoesterd worden | zullen gekoesterd worden | zullen gekoesterd worden | zullen gekoesterd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gekoesterd worden | zou gekoesterd worden | zou/zoudt gekoesterd worden | zoudt gekoesterd worden | zou gekoesterd worden | zouden gekoesterd worden | zouden gekoesterd worden | zouden gekoesterd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gekoesterd | bent gekoesterd | bent/is gekoesterd | zijt gekoesterd | is gekoesterd | zijn gekoesterd | zijn gekoesterd | zijn gekoesterd | |||
verleden (v.v.t.) | was gekoesterd | was gekoesterd | was gekoesterd | waart gekoesterd | was gekoesterd | waren gekoesterd | waren gekoesterd | waren gekoesterd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekoesterd zijn | zult gekoesterd zijn | zult gekoesterd zijn | zult gekoesterd zijn | zal gekoesterd zijn | zullen gekoesterd zijn | zullen gekoesterd zijn | zullen gekoesterd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekoesterd zijn | zou gekoesterd zijn | zou/zoudt gekoesterd zijn | zoudt gekoesterd zijn | zou gekoesterd zijn | zouden gekoesterd zijn | zouden gekoesterd zijn | zouden gekoesterd zijn |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich koesteren | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | koester me | wij, we | koesteren ons | ik | koesterde me | wij, we | koesterden ons | ik | zal me koesteren | wij, we | zullen ons koesteren |
2 | jij, je | koestert je | jullie | koesteren je | jij, je | koesterde je | jullie | koesterden je | jij, je | zal, zult je koesteren | jullie | zullen je koesteren |
u | koestert zich/u | u | koestert zich/u | u | koesterde zich/u | u | koesterde zich/u | u | zult zich/u koesteren | u | zult zich/u koesteren | |
gij, ge | koestert u | gij, ge, gijlieden |
koestert u | gij, ge | koesterde u | gij, ge, gijlieden |
koesterde u | gij, ge | zult u koesteren | gij, ge gijlieden |
zult u koesteren | |
3 | hij, zij, het | koestert zich | zij, ze | koesteren zich | hij, zij, het | koesterde zich | zij, ze | koesterden zich | hij, zij, het | zal zich koesteren | zij, ze | zullen zich koesteren |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich koesterend | zich gekoesterd hebben | koester u/je , koestert je | koestere zich |