imperator

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • im·pe·ra·tor
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘opperbevelhebber’ voor het eerst aangetroffen in 1575 [1]
  • afgeleid van het Latijnse imperare met het achtervoegsel -ator [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord imperator imperatoren
imperators
verkleinwoord imperatortje imperatortjes

Zelfstandig naamwoord

de imperatorm

  1. eretitel voor Romeins opperbevelhebber
Verwante begrippen

Gangbaarheid

78 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Latijn

Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

imperātor m

  1. gebieder, aanvoerder, hoofd
  2. (opper)bevelhebber
Verwante begrippen
Verbuiging