Naar inhoud springen

Äugelchen

Uit WikiWoordenboek
  • IPA: /ˈɔɪ̯ɡl̩çən/, (duidelijk uitgesproken) /ˈɔɪ̯ɡəlçən/
  • Äu·gel·chen
  • Samenstelling van Auge en de dubbele verkleinwoorduitgang -el en -chen met umlautswissel.

Äugelchen o

  1. oogje
    «Das Kind schloss seine Äugelchen und schlief sofort ein.»
    Het kind sloot zijn oogjes en ging slapen.