zweert samen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zweert sa·men
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
samenzweren

zweert (…) samen

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenzweren
    • Jij zweert samen. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenzweren
    • Hij zweert samen. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van samenzweren
    • Zweert samen! 

Gangbaarheid