zedelijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ze·de·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zedelijk zedelijker zedelijkst
verbogen zedelijke zedelijkere zedelijkste
partitief zedelijks zedelijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

zedelijk

  1. zoals het volgens normen en waarden behoort
    • Zijn gedrag is altijd heel zedelijk geweest. 
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen