werkloon

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • werk·loon
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord werkloon werklonen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

werkloon o [2]

  1. het salaris dat men ontvangt voor zijn arbeid
    • Welnu, Samsoms riedel dat de maximale offers gevraagd worden aan hen die boven de ton verdienen, bleek een leugen. Die 'sterkste schouders'van de sociaal-democraten zijn gezakt tot de broekriem die jan modaal oneerlijk strak moet aanhalen. En Rutte, die zich in zijn verkiezingsprogramma nog zorgen maakte om de armoedeval bij een overstap van uitkering naar werkloon, voert nu eigenhandig een socialistische boete op betaald werk in.[3] 
    • Op ten minste vijf plekken worden nieuwe huizen neergezet of oude verbouwd, zonder dat er een aannemersbedrijf aan te pas komt.Een ander voorbeeld is het nieuwe dorpshuis, 'De Warf'. Tineke Kooistra, die lid is van de beheerscommissie: 'Drie jaar geleden sloot het enige café. Toen zei 92 procent van de dorpelingen: nu moet er een nieuw dorpshuis komen. Dat hebben we toen met z'n allen gebouwd.'Keizer: 'Dat heeft ons geen cent aan werkloon gekost.[4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. werkloon op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Volkskrant Nausicaa Marbe 2 november 2012
  4. Volkskrant WIO JOUSTRA 6 september 1997
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be