Naar inhoud springen

wenkbrauw

Uit WikiWoordenboek
  • wenk·brauw
  • In de betekenis van ‘haarboog boven oogkas’ voor het eerst aangetroffen in 1625 [1]
  • Van het Middelnederlandse wintbraeuwe, waarbij het eerste deel is beïnvloed door wenken. Etymologisch verwant met Oudsaksisch wintbrâwia, Oudhoogduits wintbrâwa en wimper.
enkelvoud meervoud
naamwoord wenkbrauw wenkbrauwen
verkleinwoord wenkbrauwtje wenkbrauwtjes

dewenkbrauwv/m

  1. (anatomie) knokige rand boven het oog, meestal begroeid met haar
    • De wenkbrauwen fronsen. 
  • de wenkbrauwen optrekken
teken dat men iets niet helemaal begrijpt of vertrouwt
 Hij trok zijn wenkbrauwen op. 'En hoe denk je ons van nut te kunnen zijn?'[2]
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]