Naar inhoud springen

wekelijks

Uit WikiWoordenboek
Versie door MarcoSwart (overleg | bijdragen) op 18 mei 2017 om 21:52 (→‎top: prevalentie-informatie met AWB)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • we·ke·lijks
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen wekelijks
verbogen wekelijkse
partitief wekelijks

Bijvoeglijk naamwoord

wekelijks [2] [3]

  1. een maal per week, elke week terugkerend
    • Dit is de wekelijkse markt. 
Hyponiemen
Vertalingen

Bijwoord

wekelijks

  1. een maal per week, elke week
    • De kaasboer komt hier wekelijks langs. 
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen