vervoegbaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·voeg·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vervoegbaar vervoegbaarder vervoegbaarst
verbogen vervoegbare vervoegbaardere vervoegbaarste
partitief vervoegbaars vervoegbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

vervoegbaar [1]

  1. het van vorm kunnen veranderen van een werkwoord onder invloed van tijd, persoon, getal of wijs
Synoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen