triste
Uiterlijk
- tris·te
vervoeging van |
---|
trissen |
triste
- enkelvoud verleden tijd van trissen
- Ik triste.
- Jij triste.
- Hij, zij, het triste.
- Ik triste.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | triste | tristes |
vrouwelijk | triste | tristes |
triste
- tris·te
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | triste | tristes |
vrouwelijk | triste | tristes |
triste
- triste in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woorden in het Portugees
- Woorden in het Portugees van lengte 6
- Bijvoeglijk naamwoord in het Portugees
- Woorden in het Spaans
- Woorden in het Spaans van lengte 6
- Woorden in het Spaans met audioweergave
- Bijvoeglijk naamwoord in het Spaans