tonijn
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- to·nijn
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘beenvis’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tonijn | tonijnen |
verkleinwoord | tonijntje | tonijntjes |
Zelfstandig naamwoord
tonijn m
- (vissen) Thunnus sp.
een geslacht van snelle oceaanvissen, gewild als consumptievis
- Van de tonijnen is vooral de blauwvintonijn bedreigd in zijn voortbestaan door overbevissing.
- (voeding) vlees van (1)
- Uit de Japanse keuken is tonijn is niet weg te denken.
- ▸ Barbie werd uitgelachen dat hij al drie weken lang alleen maar ‘ramen bomb’ at (een pakje noedels met een pakje aardappelpuree en een blik tonijn door elkaar).[2]
Hyponiemen
Vertalingen
1. Thunnus sp.
Gangbaarheid
- Het woord tonijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "tonijn" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "tonijn" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be