toneelspelen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • to·neel·spe·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
toneelspelen
speelde toneel
toneelgespeeld
zwak -d volledig

Werkwoord

toneelspelen [1]

  1. (kunst) onovergankelijk in een toneelstuk optreden
  2. onovergankelijk zich aanstellen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

de toneelspelenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord toneelspel

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen