simpel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sim·pel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘eenvoudig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen simpel simpeler simpelst
verbogen simpele simpelere simpelste
partitief simpels simpelers -

Bijvoeglijk naamwoord

simpel

  1. zonder veel complicaties
    • Dit is een simpele manier op het probleem op te lossen. 
  2. arch. en neerbuigend: weinig ontwikkeld of van verminderde geestelijke vermogens
    • Dat is maar een simpele ziel. 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen