Naar inhoud springen

shame

Uit WikiWoordenboek
  • shame
  • sha·me (aanvoegende wijs)
  • van het Engels
vervoeging van
shamen

shame

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van shamen
    • Ik shame. 
  2. gebiedende wijs van shamen
    • Shame! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van shamen
    • Shame je? 
  4. aanvoegende wijs van shamen


enkelvoud meervoud
shame shames

shame

  1. schaamte, schaamtegevoel
  2. schande
  3. zonde
vervoeging
onbepaalde wijs to  shame 
he/she/it  shames 
verleden tijd  shamed 
voltooid
deelwoord
 shamed 
onvoltooid
deelwoord
 shaming 
gebiedende wijs  shame 

shame

  1. wederkerend ~ oneself schamen, zich ~
  2. overgankelijk beschamen
  3. overgankelijk te schande maken