schisma

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schis·ma
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schisma schisma's
schismata
verkleinwoord schismaatje schismaatjes

Zelfstandig naamwoord

het schismao

  1. (religie) uit elkaar vallen van een kerkgenootschap in twee delen door sterk verschillende opvattingen
  2. (figuurlijk) (politiek) uit elkaar vallen van een ideologische groep in twee delen door sterk verschillende opvattingen
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

74 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
schisma schismas

Zelfstandig naamwoord

schisma

  1. (muziek) uiterst klein, voor het menselijk oor onhoorbaar verschil in toonhoogte: het verschil tussen de pythagoreïsche komma op Wikipedia (nl) en de didymische komma op Wikipedia (nl)