scheur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- scheur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | scheur | scheuren |
verkleinwoord | scheurtje | scheurtjes |
Zelfstandig naamwoord
- een kloof in een vlies of weefsel
- Er zat een scheurtje in zijn jas.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een kloof in een vlies of weefsel
Werkwoord
vervoeging van |
---|
scheuren |
scheur
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scheuren
- Ik scheur.
- gebiedende wijs van scheuren
- Scheur!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scheuren
- Scheur je?
Gangbaarheid
- Het woord scheur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "scheur" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "scheur" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ scheur op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %