Naar inhoud springen

schelen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sche·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘afwijken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1290 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schelen
/'sxelə(n)/
scheelde
/'sxeldə/
gescheeld
/ɣə'sxelt/
zwak -d volledig

Werkwoord

schelen

  1. een verschil maken
    • Dat scheelt een slok op een borrel. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen