rugby

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rug·by
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘balspel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1879 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord rugby
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

rugby o

  1. (sport) balspel met ovaalvormige bal voor twee ploegen waarbij de bal naar voren getrapt wordt of men met de bal naar voren met lopen.
    • De sport rugby kent twee varianten die erg op elkaar lijken. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
rugbyen

rugby

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rugbyen
    • Ik rugby. 
  2. gebiedende wijs van rugbyen
    • Rugby! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rugbyen
    • Rugby je? 

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen