ribbeling
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- rib·be·ling
Woordherkomst en -opbouw
- naamwoord van handeling van ribbelen met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ribbeling | ribbelingen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de ribbeling v
ribbeling m
- soort appel met rimpels aan het oppervlak
Gangbaarheid
- Het woord 'ribbeling' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ribbeling" herkend door:
56 % | van de Nederlanders; |
64 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be