rimpeling

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rim·pe·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rimpeling rimpelingen
verkleinwoord rimpelingetje rimpelingetjes

Zelfstandig naamwoord

de rimpelingv

  1. een kortdurende of lichte golving of onregelmatigheid
    • Niet dat het nog nodig was, nadat Stockholm begin deze maand de Nobelprijs veil had gehad voor de waarneming van de zwaartekrachtgolven. Maar mocht nog ­iemand aan het bestaan van die zwaartekrachtgolven hebben getwijfeld – minuscule rimpelingen in de ruimtetijd die door Einstein werden voorspeld, maar tijdens zijn leven nooit in de praktijk zijn waargenomen – dan is dit wel de ultieme bevestiging. [2] 
    • ,,De impact van het wegvallen van een ceo is de laatste jaren alleen maar groter geworden", aldus de onderzoekers. Als dit bij Büchner ook die kant op gaat, dan is de man zijn salaris ruimschoots waard geweest. Maar wat zag ik? Plus 0,3 procent op woensdag, min 0,5 procent op donderdag. Dat is NIKS!! Een rimpeling, meer niet. [3] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard DINSDAG 17 OKTOBER 2017
  3. Tubantia Sandra Phlippen 22-juli-2017
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be