publiekrechtelijk
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: publiekrechtelijk (hulp, bestand)
- IPA: /pyblikˈrɛxtələk/
Woordafbreking
- pu·bliek·rech·te·lijk
Woordherkomst en -opbouw
- oorspronkelijk samenstellende afleiding van publiek (bijvoeglijk naamwoord) en recht (zelfstandig naamwoord), nu op te vatten als afgeleid van publiekrecht met het achtervoegsel -lijk en met het invoegsel -e- [1]
Bijvoeglijk naamwoord
publiekrechtelijk
- (juridisch) volgens of vallend onder de voorschriften voor het functioneren van de overheid
- Gilden waren door de stedelijke overheid goedgekeurde organisaties van publiekrechtelijk karakter die een goed geordende en eerlijke uitoefening van de ambachten en neringen nastreefden. [2]
- (juridisch) van of over de studie van de voorschriften voor het functioneren van de overheid
- (…) het verdroot hem dat publiekrechtelijk georiënteerde juristen er zijns inziens te vaak verstek lieten gaan. [3]
Antoniemen
Hyponiemen
Gangbaarheid
- Het woord publiekrechtelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Frijhoff, W. & M. Spies1650. Bevochten eendracht. 2e druk (2000) Sdu Uitgevers, Den Haag; ISBN 9012087213; p. 204; geraadpleegd 2016-10-29
- ↑ Rijpperda Wierdsma, J.V."Combertus Willem van der Pot" in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, 1965-1966. (1967) E.J. Brill, Leiden; p. 120; geraadpleegd 2016-10-29
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 17
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -lijk in het Nederlands
- Invoegsel -e- in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Juridisch in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal