pomme
Uiterlijk
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
pomme | la pomme | pommes | les pommes |
- Ontwikkeld uit Middelfrans pome, pomme, Oudfrans pume, uit Latijn poma omv “boomvruchten”, aangetroffen sinds 11de eeuw. [1]
pomme v
- (fruit) appel
- «Newton vit une pomme tomber d’un arbre.»
- Newton zag een appel uit een boom vallen.
- «Newton vit une pomme tomber d’un arbre.»
- (spreektaal) hoofd [2]
- (spreektaal) sukkel, uilskuiken
- «Richard, c'est une vraie pomme.»
- Richard is echt lijp. [2]
- «Richard, c'est une vraie pomme.»
- tomber dans les pommesflauwvallen
- ↑ Weblink bron pomme in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr
- ↑ 2,0 2,1 Wouw, Berry van de, Woordenboek populair Frans - Nederlands. Woordenboek van het Frans dat u op school nooit leerde, 2e druk, Breda: Uitgeverij Arti-Choc, 2014; p. 164