polyglot
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- po·ly·glot
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘veel talen sprekend’ voor het eerst aangetroffen in 1866 [1]
- afgeleid van het Franse polyglotte of daarvoor van het Griekse 'glōtta' (tong, tongval, taal) met het voorvoegsel poly- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | polyglot | polyglotten |
verkleinwoord | polyglotje | polyglotjes |
Zelfstandig naamwoord
polyglot m
- iemand die veel talen goed kent
- Hij is een echte polyglot.
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord polyglot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "polyglot" herkend door:
49 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "polyglot" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ polyglot op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be