plusdochter

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plus·doch·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord plusdochter plusdochters
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de plusdochterv

  1. (familie) vrouwelijk kind van een partner uit een eerdere relatie
     Ze trok zich terug uit de tv-wereld om voltijds moeder te worden. “Ik ben graag thuis met alle kinderen samen, ook mijn plusdochter Helena.[2]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 29 januari 2021 Weblink bron “‘Pluskinderen’ klinkt beter dan ‘stiefkinderen’” (5 maart 2018) op vrttaal.net
  2. Bronlink geraadpleegd op 29 januari 2021 Weblink bron
    tdl
    “Voormalige Ketnet-presentatrice Sofie Van Moll vierde keer zwanger” (23 september 2018) op gva.be