plugger

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plug·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord plugger pluggers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de pluggerm

  1. (beroep) (media) iemand die platen en/of artiesten plugt
Hyponiemen

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Noors

Woordafbreking
  • plug·ger
Naar frequentie 32356

Zelfstandig naamwoord

plugger, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van plugg