fauna

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fau·na
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘dierenwereld’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1822 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord fauna fauna's
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de faunav / m

  1. (biologie) het geheel aan dieren in een gebied
    • De fauna van dat eiland is nog zo goed als onveranderd over de laatste driehonderd jaar. 
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen